Het klooster van Shrewsbury trilt op zijn grondvesten. Een jonge man bonst op de toegangspoort en smeekt of hij binnen mag komen. Algauw is duidelijk waarom: de jongeling wordt op de hielen gezeten door een woedende menigte die beweerd dat hij een dief en een moordenaar is.
Cadfael kan het niet geloven: instinctief is hij overtuigd van de onschuld van de knaap. Maar de boze burgers willen absoluut een schuldige aanwijzen. En dus aan Cadfael de taak die op te sporen.